Dit keer geen terras – hoewel – het was een terras van een kasteel met een prachtig uitzicht over de daken van de stad en de ligging aan de rivier. Om ons heen was iedereen aan het fotograferen. Eén jongeman poseerde op een ruïne van een hoektoren.
In navolging van het Christusbeeld in Brazilië en hier op de andere oever, spreidde hij zijn armen. Bij mij waren de eerste associaties de Titanicfilm, maar in tweede instantie begreep ik hem. Boven alles kromp mijn maag samen omdat de toren een scheiding vormde met het ravijn daarachter. De jongens zaten daar blijkbaar in het geheel niet mee…
Zijn vrienden maakten per persoon een foto in de zelfde pose. De toestellen gingen van hand tot hand. Iets bevreemdde mij. Toen pas drong het tot mij door wat het was- zij fotografeerden elkaar.
Ineens realiseerde ik mij dat dit een breekpunt was met de selfiecultuur. Waar vroeger de één poseerde en de ander klikte, was de tendens helemaal veranderd in gezamenlijk naar het wonder op de stok glimlachen. Dit steeds met een passende achtergrond uiteraard. Overal individuen of stellen in die zelfde houding: armen om elkaar, kin omhoog, glimlach en voilà, het wonder had zich voltrokken.
Vreemdelingen uit Afrikaanse landen liepen bij elke sight de stalen verlengarmen aan te bieden. Zonder toestel op stick de stad ingaan was schijnbaar ondenkbaar.
Onder een grote kastanje die het platform in een aangename schaduw hield, dacht ik terug aan vroeger, waarbij men anderen vroeg een foto van hen te maken. Dit bracht de handelwijze met zich dat je je, soms heel waardevolle, toestel uit handen moest geven aan een onbekende. Nadat er veel verhalen rondgingen over de gemobiliseerde hulp die er enkele reis met je toestel van door ging, werd dit een hachelijk gebeuren.
Bovendien bood het het dilemma aan wie je het zou vragen. Los van een eerste indruk van betrouwbaarheid speelde ook de sekse een rol. Gezien de criminaliteitscijfers was het waarschijnlijker dat een man er met je toestel van door zou gaan. Een vrouw vragen de handeling te verrichten had soms het nadeel dat zij zich erg blond van haar taak kweet en het resultaat niet optimaal was.
Enfin, dit dilemma is dus helemaal ondervangen door de selfiecultuur. Fijn, zou je zeggen.
Maar een hinderlijk zeurtoontje in mijn achterhoofd bleef zich afvragen in hoeverre deze hedendaagse manier van foto’s maken het narcisme doet toenemen. Aldoor ongestoord jezelf voor een bezienswaardigheid op de foto zetten kreeg in mijn ogen op het laatst iets meelijwekkends. De facebookmentaliteit in het toerisme. Geen beleven meer, maar bewijzen dat je daar was geweest.
Bestraffend corrigeerde ik mijzelf. Misplaatste nostalgie en verkeerde aannames. Tenslotte was het foto’s maken zou oud als het toerisme zelf. En het gegeven dat het tegenwoordig in veel opzichten vergemakkelijkt was door de technologie wilde nog niet zeggen dat er sprake was van een verandering in de cultuur.
Wie zei mij dat deze fotografen niet intens genoten van hun bezoek aan het kasteel. Waar kwam die hinderlijke veronderstelling vandaan dat ik hen categoriseerde als een soort dat thuis, aan de hand van de foto’s, de beleving er wel bij zou fantaseren?
Het was het tempo, vervolgde de interne discussie. Als de beleving al prevaleerde dan was het een soort fastfood-beleving. Snel nadat de selfie was gemaakt moest er geposeerd worden met een andere achtergrond. Het aandachtig kijken naar het smeedwerk op de dikke deuren of zo, zag ik niet gebeuren.
Alweer die vluchtigheid concludeerde ik . Op zich het startpunt voor een volgend intern debat. Ik had het druk daar onder die kastanje. Druk met mijn eigen gedachten.
Toch iets narcistisch?