Al jarenlang hebben wij het over de aanhoudende hoge werkdruk die zijn tol eist in de gezondheid en het welbevinden van menig gedreven medewerker. Alle varianten heb ik voorbij zien komen. Mensen die niet anders dan met opperste en onverdraaglijke weerzin dachten aan hun werkomgeving. Mensen die zo aangetast waren dat alleen al de fysieke recuperatie maanden in beslag nam. Slaap- en eetproblemen veelal als eerste indicatoren, volstrekt doordraaien en letterlijk neervallen als uiterst gevolg. Hoe kan dat toch? En hoe is het mogelijk dat mensen – bovenop alle ellende – zich er ook nog voor schamen?
Het adagium “het zijn de sterksten die dit lot treft” onderschrijf ik. Grotendeels. Zeker zijn het mensen die een sterk arbeidsethos hebben en die zich erg verantwoordelijk voelen voor hun werk. Het zijn mensen met veel talenten en veel vermogens. Zo veel vermogens dat zij de woorden “kan ik niet” niet kennen. Of in ieder geval niet ventileren. Een onvermogen op onvermogen noem ik dat.
Voorboden voor burnout
Tegelijkertijd hebben die sterken één zwakte: zij luisteren niet naar hun lichaam. Alle signalen van uitputting worden zo niet genegeerd, dan in ieder geval gebagatelliseerd. Vaak zetten zij zichzelf ertoe aan “nog even een sprintje te trekken”. Zeggen: “Ik ga mijn collega’s niet in de steek laten”. Of zij vertellen zichzelf dat het na deze deadline echt wel rustiger zal worden en dat nog even volhouden geboden is. En dat laatste verwordt tot een refrein. Kritiek van het thuisfront op het feit dat ’s avonds weer de laptop open gaat wordt prikkelbaar van de hand gewezen. Dat het abonnement op de sportschool verloopt wordt nauwelijks nog waargenomen.
En zo draait de neerwaartse spiraal van maniakaal werken door tot er een implosie optreedt. Dan is de schok voor het individu enorm. Zij zijn hun werk. En plotseling niets dan weerloze wanhoop. De overgang alleen al is dramatisch. Zo ontregelend, dat het borg staat voor een intense crisis. Vervolgens moet je je zelf hervinden.
Opgebrand en dan?
Maar hoe definieer je jezelf los van het werk? En last but not least – welke lering wens je er uit te trekken? Bij de deze invalshoeken is de begeleiding van een coach wenselijk. Het versnelt het herstelproces. Het laatste, de lering, is een hoopvol preventief fenomeen.
Vaak is het uitgangspunt dat als je eenmaal een burnout hebt gehad, het je nooit meer zal overkomen. Men onderkent de signalen eerder. Daarnaast is er de angst te groot om aan die signalen hernieuwd geen consequenties te verbinden. Het eindstation is tenslotte bekend. Heel zelden is er sprake van een ezeldynamiek.
Wat mij – in de echo – hoopvol treft is als mensen, na ooit een burnout te hebben gehad, een mate van assertiviteit uitdragen. Uitspraken als “ik laat me niet meer gek maken” of “ik ben ook maar een mens, het is wel goed”, doen mij dan plaatsvervangend deugd. Het zelfde geldt voor “de schaamte voorbij”.
Dus, is het motto – kom ervoor uit – als je ervaringsdeskundige bent, kun je daardoor anderen helpen het te voorkomen.
Belangrijk en wezenlijk werk.